Enkele werkvormen
inspringspel:
Inspringspelen zijn een vorm van geïmproviseerd spel, waarbij de toeschouwers mogen inspringen in het spel als zij mogelijkheden zien het spel verder te brengen. Spelers kunnen ook uit het spel stappen als ze niets nieuws meer weten te verzinnen voor de verdere ontwikkeling van het spel.
Iemand laat in een spel bijvoorbeeld zien waar hij is. Zodra een andere speler weet waar het zich afspeelt, kan deze gaan meedoen door in te springen.
tableau vivant:
Letterlijk betekent het: levend schilderij. Het beeld wordt gevormd door een groep mensen die op een bepaalde manier ten opzichte van elkaar liggen, zitten of staan. Het gaat om de compositie. De houdingen die de mensen aannemen, moeten karakteristiek zijn voor de situatie die ze uitbeelden. De bewegingloze uitbeelding heeft tot doel het meest kenmerkende van een bepaald thema, een idee, een scène te isoleren en zichtbaar te maken. Bij tableaus ligt het accent op de vaste spanning in houding zonder beweging en stem. De spieren moeten gespannen worden, anders is de houding leeg en mist uitdrukkingskracht.
Deze werkvorm leert kinderen nadenken over de essentie van zaken, hun lichaamsexpressie en mimiek maximaal te gebruiken. Voordeel is dat de tableaus goed geoefend, herhaald, besproken en gecorrigeerd kunnen worden. Een heldere en veilige oefening om mee te beginnen. Daarnaast zijn tableaus vaak prachtig om te zien en een bruikbare vorm bij presentaties en voorstellingen.
pantomime:
Bij deze werkvorm wordt met het hele lichaam uitgebeeld, vooral zonder daarbij de stem te gebruiken of anderszins ondersteunende geluiden te maken. De handeling die wordt uitgebeeld moet nauwkeurig naar de werkelijkheid worden nagebootst en vergroot.
vertelpantomime:
Wanneer een verhaal wordt voorgelezen, is praktisch de enige eis die aan het verhaal wordt gesteld dat het aantrekkelijk moet zijn voor kinderen. Bij een vertelpantomime moet het verhaal echter ook uit te beelden zijn. Dat wil zeggen dat het verhaal handelingen moet bevatten voor de spelers. Daarnaast moet de voorlezer de spelers de ruimte geven om de handelingen en de eventuele dialogen uit te beelden.
Het verhaal wordt verteld door een verteller en tegelijkertijd door kinderen uitgebeeld. De vertelpantomime kan door een groepje kinderen worden gespeeld of door de gehele groep. Het is een werkvorm die de kinderen veiligheid biedt, want ze spelen binnen de bescherming van de groep. Ze hoeven ook nooit het gevoel te hebben dat het verkeerd is wat ze doen, want het spel wordt door de verteller aangegeven. Toch kunnen de kinderen binnen deze beperking hun fantasie laten gaan en vorm geven.
vertellen:
Er zijn veel verschillende soorten verhalen, verhalen hebben verschillende "leidmotieven", ze hebben een opbouw en makene gebruik van de 5 W's, Wie, Wat, Waar, Wanneer en Waarom.
Bij verhalen vertellen kan gebruik gemaakt worden van bestaande verhalen, verhalen n.a.v. iets of ze kunnen volledig aan de fantasie van de verteller(s) zijn ontsproten.
schimmenspel:
Schimmenspel is een vormgevingsmiddel om verhalen, scènes of situaties te presenteren aan een publiek. Spelen met een schimmendoek heeft voor kinderen iets magisch, ze zien allerlei figuren, kleuren en vormen en willen meestal meteen iets engs achter het doek doen. Voor sommige kinderen werkt het doek als een plaats waarachter ze zich spelenderwijs kunnen verstoppen.
poppenspel:
Met figuren (poppen, zelfgemaakt of niet of met materialen) een verhaal spelen.
improvisatiespel:
Het belangrijkste kenmerk van improvisatiespelen is dat de spelers een toneelspel maken zonder van te voren met elkaar te overleggen. Het spel wordt op de speelvloer bedacht. Soms weten de spelers van te voren wie ze zijn, waar ze zijn en wat er aan de hand is. Maar het is ook mogelijk improvisaties te spelen waarbij vooraf zeer weinig gegeven is en dus vrijwel alles tijdens het spel bedacht wordt. Door goed naar elkaar te kijken en te luisteren, en door goed op elkaar te reageren, bepalen de spelers met elkaar waar hun spel over gaat.
rollenspel:
In rollenspelen staat een probleem of een conflict centraal, waarvoor de spelers een oplossing proberen te vinden. Het gaat bij rollenspelen om het onderzoeken van standpunten en het analyseren van gedrag.
Bij rollenspelen krijgen de spelers altijd vooraf informatie over hun rol. Standpunten, manieren van reageren of bepaald gedrag kunnen ook gegeven zijn. In het spel laten de spelers zien wat de gevolgen kunnen zijn van bepaalde standpunten of van bepaald gedrag.
De situatie waarin een probleem zich voordoet, moet heel concreet zijn. De spelers moeten zich goed voor kunnen stellen wat er aan de hand is.
afspreekspel:
In een afspreekspel overleggen de spelers vooraf met elkaar over het spelverloop. Kenmerkend voor afspreekspellen is dat de spelers van te voren afspraken maken over de spelgegevens: rol plaats, tijd, conflict en motieven. Ze bedenken wie ze zijn, waar ze zijn en op welk moment, wat er aan de hand is en hoe ze daarop zullen reageren. Ze spreken af hoe het spel begint en eindigt.
De aanleiding voor een afspreekspel kan heel verschillend zijn: een onderwerp uit een taalles, een thema, een voorwerp, kaartjes met opdrachten of een spelsituatie die wordt aangegeven door de leerkracht.
dialoogspel:
In een toneelstuk raken mensen met elkaar aan de praat. Deze gesprekken maken een spel levendig. Wanneer twee mensen samen praten, noemen we dat een dialoog. een monoloog is een gesprek dat iemand met zichzelf voert en dat hardop vertelt.
Het meest interessante dramatische aspect van een dialoog is de motivatie die erachter steekt. Mensen kunnen voor hun plezier met elkaar praten, maar ook een bepaald doel voor ogen hebben, zoals het verkrijgen van informatie of het overtuigen van iemand. Deze achterliggende beweegredenen zij bepalend voor het verloop van een dialoog. Een conflictsituatie vormt vaak de basis voor een spel, waarin het overtuigen, overhalen of oplossen van een probleem centraal staat. Ook bij een spelvorm als poppenspel wordt er van kinderen verwacht dat ze een dialoogje voeren.
maskerspel:
De spelers dragen een masker. Hierdoor komt de focus meer op de lichaamstaal.
teacher-in-role:
De leerkracht/begeleider speelt zelf een rol om de spelers uit te nodigen om mee in het verhaal of spel te stappen.
inspiratie: http://members.home.nl/adeters/werkvorm.htm
INSPIRERENDE WOORDEN BIJ DRAMA:
Uitbeelden, tijd (werkelijke en gespeelde tijd), ruimte, monoloog, dialoog, rol, gibberisch, op rijm, gezongen, zonder geluid, scène, sfeer, wending, plot, afwikkeling, spanningsopbouw, protagonist, antagonist, 5 w’s, personage, kostuum, attributen, licht en klank, decor, grime, rekwisieten, tragedie, komedie, melodrama, absurd, mime, vertellen, masker, regisseur, vierde wand, hoge en lage status, pop, Bouffons, musical…