Wat is drama?
Drama is een ‘medium’ (of domein) uit de muzische vorming.
Bij drama spelen kinderen met hun lichaam en hun stem als instrumenten de werkelijkheid (impressie) na. Zo leunt drama dus sterk aan bij hun natuurlijke manier van leren. Net door de wisselwerking tussen de werkelijkheid en de verbeelding leren ze immers meer over de handelingen en gevoelens van zichzelf en van de anderen. Zo krijgen ze meer vat op hun wereld én leren ze zichzelf ook beter uiten (expressie).
We kunnen dus spreken van persoonlijke, sociale en creatieve ontwikkeling.
Bij drama spelen kinderen met hun lichaam en hun stem als instrumenten de werkelijkheid (impressie) na. Zo leunt drama dus sterk aan bij hun natuurlijke manier van leren. Net door de wisselwerking tussen de werkelijkheid en de verbeelding leren ze immers meer over de handelingen en gevoelens van zichzelf en van de anderen. Zo krijgen ze meer vat op hun wereld én leren ze zichzelf ook beter uiten (expressie).
We kunnen dus spreken van persoonlijke, sociale en creatieve ontwikkeling.
Dramavaardigheden |
|
In een muzische les staat de muzische grondhouding natuurlijk voorop.
Als je echter wil weten wat kinderen aan vaardigheden op het vlak van drama kunnen beheersen:
1. Dramatische verbeelding: experimenteren vanuit associaties, ideeën
fantasie ontwikkelen om innerlijke beelden op een creatieve, oorspronkelijke manier in dramatische beelden om te zetten – experimenteren vanuit associaties, ideeën,…
1. Ik sta open voor ervaringen waarbij ik erop gericht ben om al mijn zintuigen te gebruiken.
2. Ik ben in staat om associatief te denken.
3. Ik kan mij vanuit (zintuigelijke) waarneming inleven in een situatie of in een persoon.
4. Ik kan spel en werkelijkheid van elkaar onderscheiden.
5. Ik kan verwoorden en (dramatisch) verbeelden wat ik (zintuigelijk) waarneem.
6. Ik ben op de hoogte van het aanbod aan professioneel (kinder)theater in Vlaanderen en Nederland.
7. Ik woon regelmatig theatervoorstellingen (voor kinderen) bij en waardeer deze kunstvorm.
2. Dramatisch instrument: het lichaam van de speler (lijf, ledematen, gezicht en stem) wordt gebruikt om zich (verbaal en non-verbaal) dramatisch te uiten
ontwikkelen van lichamelijke bewustwording - hier kunnen ook individuele vaardigheden als timing, focussen, inleven, transformeren, e.d. aan bod komen
non-verbale mogelijkheden
1. Ik durf vrijuit bewegen.
2. Ik ben me bewust van de mogelijkheden en beperkingen van mijn lichaam.
3. Ik ben bereid om te streven naar een betere technische beheersing van mijn lichaam.
4. Ik ben me bewust van het belang van lichaamstaal in communicatie.
5. Ik durf mijn lichaam gebruiken om te communiceren.
6. Ik kan mijn lichaam gebruiken om te communiceren.
7. Ik durf mijn lichaam gebruiken om vorm te geven aan een gedachte, gevoel of fantasie.
8. Ik kan mijn lichaam gebruiken om vorm te geven aan een gedachte, gevoel of fantasie.
9. Ik ben in staat om te verwoorden waarom en hoe ik lichaamstaal heb ingezet om te communiceren.
10. Ik ben in staat om te verwoorden waarom en hoe ik lichaamstaal heb ingezet om vorm te geven aan een gedachte, gevoel of fantasie.
11. Ik kan betekenis geven aan de lichaamstaal van professionele spelers tijdens een (kinder)voorstelling.
verbale mogelijkheden
12. Ik durf vrijuit spreken.
13. Ik durf vrijuit associëren en fantaseren.
14. Ik ben me bewust van de mogelijkheden en beperkingen van mijn stem.
15. Ik ben bereid om te streven naar een betere technische beheersing van mijn stem (ademhaling, articulatie, intonatie, volume, projectie).
16. Ik kan met mijn stem gevoelens uitdrukken via kleur, tempo, sterkte, stilte, intonatie.
17. Ik breng waardering op voor beeldrijke taal.
18. Ik gebruik zelf beeldrijke taal.
19. Ik kan betekenis geven aan het stemgebruik van professionele spelers tijdens een (kinder)voorstelling.
3. 5 W’s
1. Ik ben in staat om de 5 spelelementen (wie – wat – waar – waarom – wanneer) in elke scène duidelijk te maken (via vormgeving of spel).
2. Ik kan vanuit waarneming en verbeelding een rol opbouwen.
3. Ik kan een personage geloofwaardig spelen.
4. Ik ben in staat om volgende elementen in te zetten om een rol geloofwaardig te spelen: lichaam (houding, handelingen, mimiek, stem) – kleding – attributen.
5. Ik ken de verschillende soorten personages: protagonist – antagonist(en) – figuranten.
6. Ik zet mijn kennis over de verschillende soorten personages adequaat in bij het vormgeven en spelen.
7. Ik ken de verschillende fasen in de verhaalopbouw: proloog, probleemstelling, inleiding tot conflict, conflict en epiloog.
8. Ik kan een dramatisch verhaal duidelijk opbouwen en helder uitspelen.
9. Ik slaag erin de plaats waar het verhaal zich afspeelt duidelijk te maken (via spel of dramatische vormgeving).
10. Ik slaag erin om het conflict in het verhaal voor mezelf helder te krijgen.
11. Ik slaag erin om het conflict in het verhaal duidelijk te maken (via spel of dramatische vormgeving).
12. Ik slaag erin de (het) tijd(sstip) waarin (waarop) het verhaal zich afspeelt duidelijk te maken (via spel of dramatische vormgeving).
4. Dramatisch samenspel
spel waarbij de spelers samen een spelwerkelijkheid tot leven roepen – bewustwording van de impact van actie en reactie
1. Ik kan samen met anderen zoeken naar de dramatische verbeelding van waarnemingen, gedachten, gevoelens, ideeën.
2. Ik breng zelf ideeën aan tijdens het zoeken naar de dramatische verbeelding van waarnemingen, gedachten, gevoelens, ideeën.
3. Ik luister naar de ideeën van anderen tijdens het zoeken naar de dramatische verbeelding van waarnemingen, gedachten, gevoelens, ideeën.
4. Ik waardeer de ideeën van anderen tijdens het zoeken naar de dramatische verbeelding van waarnemingen, gedachten, gevoelens, ideeën.
5. Ik stel mij kritisch positief op t.o.v. wat anderen aanbrengen tijdens het zoeken naar de dramatische verbeelding van waarnemingen, gedachten, gevoelens, ideeën.
6. Ik ben in staat om samen met groepsgenoten tijdens de voorbereiding uit alle ideeën een samenhangend geheel destilleren.
7. Ik kan samenspelen conform de afspraken die gemaakt werden tijdens de voorbereiding.
8. Ik durf initiatief nemen tijdens het samenspel en (non-)verbaal reageren.
9. Ik kan inspelen op spelimpulsen van medespelers.
10. Ik durf improviseren.
11. Ik beheers enkele technieken waardoor ik onvoorbereid kan improviseren.
12. Ik kan betekenis geven aan het samenspel van professionele spelers tijdens een (kinder)voorstelling.
5. Dramatische vormgeving
de vormgeving van een theaterpresentatie d.m.v. rollen, tekst, speelstijlen, mise-en-scène, decor, kostuums, attributen, licht en geluid
1. Ik heb gevoel voor en besef van symboolhantering.
2. Ik slaag erin om een mise-en-scène (decor, geluid, kostuum, attributen, belichting,…) te bedenken om mijn dramatische verbeelding vorm te geven.
3. Ik ben in staat om een duidelijke spanningslijn te bedenken en uit te spelen.
4. Ik heb oog voor het esthetisch aspect van spelbeelden.
5. Ik kan dramatisch spel min of meer identiek herhalen.
6. Ik durf spelen voor groeps- en schoolgenoten, familie en vrienden.
7. Ik kan spelen voor groeps- en schoolgenoten, familie en vrienden.
8. Ik ben in staat om de professionele vormgeving in een (kinder) voorstelling te herkennen.
6. Dramatisch inzicht
geeft begrip in de samenhang tussen de elementen van drama: hoe functioneren de verbeelding, het instrument, het samenspel en de vormgeving binnen drama/theater
1. Ik kan actief deelnemen aan een nabespreking.
2. Ik kan een verhaallijn benoemen en betekenis geven.
3. Ik kan een scène bespreken op elementen van vormgeving.
4. Ik kan theaterbegrippen hanteren in een nabespreking.
5. Ik ben in staat om eigen spel te relateren aan professioneel spel van theater.
6. Ik kan een theatervoorstelling bespreken op vormgeving en onderscheid maken tussen benoemen, interpreteren en waarderen vanuit bepaalde aandachtspunten.
7. Ik kan openstaan voor de bedoelingen van de spelers, de regisseurs en de vormgevers van een voorstelling en deze bedoelingen accepteren (laten bestaan) naast de eigen mening en de meningen van groepsgenoten
Als je echter wil weten wat kinderen aan vaardigheden op het vlak van drama kunnen beheersen:
1. Dramatische verbeelding: experimenteren vanuit associaties, ideeën
fantasie ontwikkelen om innerlijke beelden op een creatieve, oorspronkelijke manier in dramatische beelden om te zetten – experimenteren vanuit associaties, ideeën,…
1. Ik sta open voor ervaringen waarbij ik erop gericht ben om al mijn zintuigen te gebruiken.
2. Ik ben in staat om associatief te denken.
3. Ik kan mij vanuit (zintuigelijke) waarneming inleven in een situatie of in een persoon.
4. Ik kan spel en werkelijkheid van elkaar onderscheiden.
5. Ik kan verwoorden en (dramatisch) verbeelden wat ik (zintuigelijk) waarneem.
6. Ik ben op de hoogte van het aanbod aan professioneel (kinder)theater in Vlaanderen en Nederland.
7. Ik woon regelmatig theatervoorstellingen (voor kinderen) bij en waardeer deze kunstvorm.
2. Dramatisch instrument: het lichaam van de speler (lijf, ledematen, gezicht en stem) wordt gebruikt om zich (verbaal en non-verbaal) dramatisch te uiten
ontwikkelen van lichamelijke bewustwording - hier kunnen ook individuele vaardigheden als timing, focussen, inleven, transformeren, e.d. aan bod komen
non-verbale mogelijkheden
1. Ik durf vrijuit bewegen.
2. Ik ben me bewust van de mogelijkheden en beperkingen van mijn lichaam.
3. Ik ben bereid om te streven naar een betere technische beheersing van mijn lichaam.
4. Ik ben me bewust van het belang van lichaamstaal in communicatie.
5. Ik durf mijn lichaam gebruiken om te communiceren.
6. Ik kan mijn lichaam gebruiken om te communiceren.
7. Ik durf mijn lichaam gebruiken om vorm te geven aan een gedachte, gevoel of fantasie.
8. Ik kan mijn lichaam gebruiken om vorm te geven aan een gedachte, gevoel of fantasie.
9. Ik ben in staat om te verwoorden waarom en hoe ik lichaamstaal heb ingezet om te communiceren.
10. Ik ben in staat om te verwoorden waarom en hoe ik lichaamstaal heb ingezet om vorm te geven aan een gedachte, gevoel of fantasie.
11. Ik kan betekenis geven aan de lichaamstaal van professionele spelers tijdens een (kinder)voorstelling.
verbale mogelijkheden
12. Ik durf vrijuit spreken.
13. Ik durf vrijuit associëren en fantaseren.
14. Ik ben me bewust van de mogelijkheden en beperkingen van mijn stem.
15. Ik ben bereid om te streven naar een betere technische beheersing van mijn stem (ademhaling, articulatie, intonatie, volume, projectie).
16. Ik kan met mijn stem gevoelens uitdrukken via kleur, tempo, sterkte, stilte, intonatie.
17. Ik breng waardering op voor beeldrijke taal.
18. Ik gebruik zelf beeldrijke taal.
19. Ik kan betekenis geven aan het stemgebruik van professionele spelers tijdens een (kinder)voorstelling.
3. 5 W’s
1. Ik ben in staat om de 5 spelelementen (wie – wat – waar – waarom – wanneer) in elke scène duidelijk te maken (via vormgeving of spel).
2. Ik kan vanuit waarneming en verbeelding een rol opbouwen.
3. Ik kan een personage geloofwaardig spelen.
4. Ik ben in staat om volgende elementen in te zetten om een rol geloofwaardig te spelen: lichaam (houding, handelingen, mimiek, stem) – kleding – attributen.
5. Ik ken de verschillende soorten personages: protagonist – antagonist(en) – figuranten.
6. Ik zet mijn kennis over de verschillende soorten personages adequaat in bij het vormgeven en spelen.
7. Ik ken de verschillende fasen in de verhaalopbouw: proloog, probleemstelling, inleiding tot conflict, conflict en epiloog.
8. Ik kan een dramatisch verhaal duidelijk opbouwen en helder uitspelen.
9. Ik slaag erin de plaats waar het verhaal zich afspeelt duidelijk te maken (via spel of dramatische vormgeving).
10. Ik slaag erin om het conflict in het verhaal voor mezelf helder te krijgen.
11. Ik slaag erin om het conflict in het verhaal duidelijk te maken (via spel of dramatische vormgeving).
12. Ik slaag erin de (het) tijd(sstip) waarin (waarop) het verhaal zich afspeelt duidelijk te maken (via spel of dramatische vormgeving).
4. Dramatisch samenspel
spel waarbij de spelers samen een spelwerkelijkheid tot leven roepen – bewustwording van de impact van actie en reactie
1. Ik kan samen met anderen zoeken naar de dramatische verbeelding van waarnemingen, gedachten, gevoelens, ideeën.
2. Ik breng zelf ideeën aan tijdens het zoeken naar de dramatische verbeelding van waarnemingen, gedachten, gevoelens, ideeën.
3. Ik luister naar de ideeën van anderen tijdens het zoeken naar de dramatische verbeelding van waarnemingen, gedachten, gevoelens, ideeën.
4. Ik waardeer de ideeën van anderen tijdens het zoeken naar de dramatische verbeelding van waarnemingen, gedachten, gevoelens, ideeën.
5. Ik stel mij kritisch positief op t.o.v. wat anderen aanbrengen tijdens het zoeken naar de dramatische verbeelding van waarnemingen, gedachten, gevoelens, ideeën.
6. Ik ben in staat om samen met groepsgenoten tijdens de voorbereiding uit alle ideeën een samenhangend geheel destilleren.
7. Ik kan samenspelen conform de afspraken die gemaakt werden tijdens de voorbereiding.
8. Ik durf initiatief nemen tijdens het samenspel en (non-)verbaal reageren.
9. Ik kan inspelen op spelimpulsen van medespelers.
10. Ik durf improviseren.
11. Ik beheers enkele technieken waardoor ik onvoorbereid kan improviseren.
12. Ik kan betekenis geven aan het samenspel van professionele spelers tijdens een (kinder)voorstelling.
5. Dramatische vormgeving
de vormgeving van een theaterpresentatie d.m.v. rollen, tekst, speelstijlen, mise-en-scène, decor, kostuums, attributen, licht en geluid
1. Ik heb gevoel voor en besef van symboolhantering.
2. Ik slaag erin om een mise-en-scène (decor, geluid, kostuum, attributen, belichting,…) te bedenken om mijn dramatische verbeelding vorm te geven.
3. Ik ben in staat om een duidelijke spanningslijn te bedenken en uit te spelen.
4. Ik heb oog voor het esthetisch aspect van spelbeelden.
5. Ik kan dramatisch spel min of meer identiek herhalen.
6. Ik durf spelen voor groeps- en schoolgenoten, familie en vrienden.
7. Ik kan spelen voor groeps- en schoolgenoten, familie en vrienden.
8. Ik ben in staat om de professionele vormgeving in een (kinder) voorstelling te herkennen.
6. Dramatisch inzicht
geeft begrip in de samenhang tussen de elementen van drama: hoe functioneren de verbeelding, het instrument, het samenspel en de vormgeving binnen drama/theater
1. Ik kan actief deelnemen aan een nabespreking.
2. Ik kan een verhaallijn benoemen en betekenis geven.
3. Ik kan een scène bespreken op elementen van vormgeving.
4. Ik kan theaterbegrippen hanteren in een nabespreking.
5. Ik ben in staat om eigen spel te relateren aan professioneel spel van theater.
6. Ik kan een theatervoorstelling bespreken op vormgeving en onderscheid maken tussen benoemen, interpreteren en waarderen vanuit bepaalde aandachtspunten.
7. Ik kan openstaan voor de bedoelingen van de spelers, de regisseurs en de vormgevers van een voorstelling en deze bedoelingen accepteren (laten bestaan) naast de eigen mening en de meningen van groepsgenoten